Daar lig je, op je zij, je ogen half open, een verdwaasde levenloze blik. Je pluizige vacht is oranje met wit en je zal hooguit een week of 10 oud zijn. Jij ligt daar, doodstil, een scherp contrast met al de bedrijvigheid om je heen.
Een markt die weerszijden beslaat van een brede steeg, die weer doorloopt in diverse andere steegjes. Overal wordt kleurrijke waar aangeboden. De verkopers proberen je aandacht te trekken op een manier dat de dames in een televisiequiz een wasmachine met rode strik eromheen aanprijzen. Buiten vele kleuren is het er ook een mengelmoes van geuren. De diverse geuren van kruiden om in te koken worden afgewisseld met die van pas geslacht vlees en kippenuitwerpselen.
Ik ben blij als ik uit de enorme overdekte soek de buitenlucht weer instap en we naar een museum geleid worden waar ik op mijn gemak en in alle rust rond kan kijken. De binnenplaats van het Marrakech museum heeft iets overweldigends. De kleurrijke mozaïeken die je rondom ziet, het enorme ijzeren kroonluchter-achtige kunstwerk dat boven de ruimte prijkt, de fonteintjes, de pilaren, de glas-in-lood raampjes, ze maken het allemaal tot een imposant geheel.
Indrukwekkend is ook de oude koranschool Medersa Ben Youssef, een stukje verderop. Hier en daar lopen kleine groepjes toeristen, daar waar vroeger honderden studenten liepen. Slapen deed de student in een kleine cel. Dan wel laag in het gebouw, waar het donker was en waar je dus veel geld kwijt was aan petroleum om licht te krijgen, of op een verdieping hoger waar natuurlijk veel langer licht was. Hoe beter je prestaties waren, hoe meer kans je had op een slaapcel op de hoger gelegen verdieping in het gebouw.
Terwijl we nadien op straat luisteren naar de verhalen van onze gids zie ik schuin achter me een jongen komen aanlopen. Hij heeft twee plastic bekertjes, vermoedelijk met thee, in zijn handen. Hij stopt, leegt de bekertjes op het stukje plein waar we staan. De bekertjes zelf gooit hij er net zo hard achteraan en loopt terug naar waar hij vandaan komt.
Op een ander pleintje ontstaat een gevecht tussen twee puberjongens waar een derde jongen een einde aan probeert te maken door ertussen te gaan staan. Niemand doet verder iets, maar er wordt wel gekeken. Mijn eigen man, een goedzak, een betrokken mens, zal waar hij kan, de wereld proberen te verbeteren. De twijfel die hij uitstraalt terwijl hij dichtbij de twee vechtersbazen staat interpreteer ik dan ook als zodanig : die wil tussenbeide komen, sussen, de lieve vrede herstellen… Dat hij twijfelt door te lopen omdat hij bang is om een net uitgetrokken schoen naar zijn hoofd geslingerd te krijgen komt geen seconde in mij op.
Het zal goed zijn gekomen, met de twee vechtende jongens, en de op straat gegooide troep zal zijn opgeruimd. Maar het katje, met zijn pluizig oranje-witte vacht? Die ligt daar wellicht nog altijd op zijn zij. Zelfs het luide geloei van de Azan, waarna alle mannen met hun kleedje de juiste kant op gaan staan om te bidden, doet het beestje niet opspringen. Zielig en alleen is het pluizige dier daar gestorven en net als de vechtende jongens…de kleurrijke kraampjes…de rotzooi die op straat wordt gegooid, lijkt ook dit te horen bij het straatbeeld van deze stad.
Uit archief: 2014, 22 november