Er was eens een oor dat zich stierlijk zat te vervelen. Hij was het zat, beu en wilde niet meer mee doen. Hij wilde weg. Hoe doe ik dat, vroeg hij zich af. Hoe kan ik mij loskoppelen van dit hoofd waar ik altijd maar aan vast zit. Hij dacht lang na en wist het toen. Ik moet ervoor zorgen dat ik word losgesneden, natuurlijk!
De volgende vraag was wat hij moest doen om dit voor elkaar te krijgen. Ehm, niemand wil een vies oor dat het niet doet, ha, nou dan weet ik wel wat ik moet doen, dacht het oor. Hij drukte en perste de hele dag door totdat hij helemaal onder de oortjespoep zat. Vreselijk vond hij het om in zijn eigen poep te moeten zitten, maar als dat hem het ticket naar vrijheid zou geven, dan had hij het er graag voor over. Het jongetje bij wie hij hoorde begon jeuk te krijgen en stak soms zijn vingertje in het oor. Iets waar het oor niet zo van gediend was. Hij probeerde het vingertje eruit te duwen, maar het enige dat hij in feite deed was zo nog meer oortjepoep produceren.
Dagen later hoorde het oor de mama van het jongetje zeggen dat ze naar de dokter moesten met zijn oor. Het oor was echt buiten zinnen toen hij dat hoorde en gooide blij de oortjes poep in het rond en deed er nog een schepje bovenop. Dat zal hem leren, dacht hij, eindelijk vrij, weg van dat hoofd. Hij kon niet wachten.
Bij de dokter zette hij zich schrap. Waar was dat mes, hij voelde nog niets, wanneer zou het nou gebeuren, hij wilde los. Opeens zag hij iets naar binnen komen. Huh? Naar binnen, wat is dat nou weer en voor hij het wist kwam er een enorm sterke golf water naar binnen dat met geweld al het poep losmaakte en uit het oor spoelde. Hij was weer brandschoon. En voor het oor het goed en wel door had, liep het jongetje met zijn moeder weer opgelucht naar huis. NEEEE. Dit kan niet, dit mag niet, dit was niet de bedoeling jammerde het oor.
Gelukkig was het jongetje een slimmerd en vroeg aan zijn moeder hoe het kwam dat zijn oor zo vol zat met oortjepoep. Deze vraag bleek zijn redding. Zijn moeder vertelde: ‘Je oor was een beetje ziek’. ‘Maar hoe is hij ziek geworden dan mama’ vroeg het jongetje. ‘Je kan ziek worden als er niet goed genoeg voor je wordt gezorgd. Misschien was je je oor een beetje vergeten?’ ‘Hoe vergeten?’ vroeg hij. ‘Je hebt oren om mee te horen, en dat vinden je oren fijn, dan doen ze waarvoor ze gemaakt zijn. Maar als je ze niet, of niet goed gebruikt, dan worden ze verdrietig en daardoor eerder ziek. Je moet je oren dus helpen om te kunnen doen wat ze moeten doen’. ‘Oh, ik snap het al’, zei het jongetje, ‘ik moet ze af en toe laten luisteren’.
Het oor wist niet wat hij hoorde, hij voelde zich begrepen en hoopvol. Vanaf nu zou hij zich niet meer hoeven te vervelen, hij zou vaker aan de slag mogen, doen waar hij voor gemaakt was. Niet meer opgesloten en onbenut vast aan het hoofd van dit jongetje. Dit is pas vrijheid, dacht het oor…ik doe weer mee!
Een grote zwarte pick-up aan de overkant van de straat blokkeert zijn zicht op de glasbak, de plek waar hij altijd een extra sprong maakt als hij naar de overkant van de straat is gerend. Geërgerd fronst hij en loopt om de pick-up heen om alsnog die sprong te kunnen maken op het gebubbelde ijzer dat om de glasbak heen ligt. Vanuit zijn linker oog hoek ziet hij nog net hoe een kalende man met zwarte jas en zonnebril op hem afstapt en hem stevig vast pakt en optilt. ‘Laat me los’ gromt Julian boos, maar de man laat niet los en probeert het verzet van de jongen te negeren terwijl hij de portier van zijn autodeur open doet. Zich realiserend dat hij dreigt te worden meegenomen door deze vreemde slaat de paniek toe bij de vierjarige. Hij begint te gillen, te huilen en te schreeuwen. Een halve straat verder ziet hij zijn moeder achter de kinderwagen lopen. ‘Mamaaaaaaa’ gilt hij en weet ruimte te creëren tussen de auto en zichzelf door zich hard met zijn voeten tegen de rand van de auto af te duwen. Op dat moment ziet hij zijn moeder op hun af rennen. De blik in haar ogen doet hem even van angst verstijven maar tegelijkertijd voelt hij enige opluchting. Dit is de moeder die, wanneer hij bang is dat monsters in zijn kamer komen, steevast antwoordt ‘Die komen niet Julian, maar áls ze hier komen, dan schop ik ze állemaal het huis uit!’ De kalige man schrikt wanneer hij aan zijn oor wordt getrokken en er tegelijkertijd ‘LAAT LOS GODVERDOMME!’ in wordt geschreeuwd. Hij laat los, maar duwt vervolgens haar de auto in. ‘REN JULIAN, REN NAAR DE BUREN, HAAL HULP’ schreeuwt ze naar haar zoon terwijl ze probeert de auto uit te komen. De man, wiens zonnebril inmiddels door het gevecht tussen hen in op de stoep ligt, is echter bijna net zo pisnijdig als zij en toont geen scrupules wanneer hij met zijn rechtervuist uithaalt. De jonge moeder voelt een doffe pijn van haar linker kaak doortrekken naar de rechter, proeft bloed in haar mond en voelt haar hart bonzen in haar hoofd. Nog voordat haar belager de kans krijgt haar nog eens te raken zet ze zich met haar rechtervoet af tegen het portier, grijpt links het autostuur vast en trekt zichzelf razendsnel op de bestuurdersstoel, opent de autodeur en weet nog net uit de auto te stappen voordat de man, die inmiddels ook de auto in is gedoken haar kan vast grijpen.




